Voorspel en Naspel bij Herman de Jong’s verhaal
“Een Goede Vrijdag” (link hieronder)
Herman de Jong’s prozaverhaal “Een Goede Vrijdag” is me bijgebleven zolang hij er niet meer is – eenentwintig jaar nu. Ik wou dat ik het eerder had geweten, net zoals ik wou dat ik er met hem over had kunnen praten. Die diepe spijt, dat ik mijn eigen vader niet zo goed heb ‘gekend’ als hij verdiende, zal bij me blijven tot het wordt doorgegeven aan mijn kinderen. Aan Calvijns uitspraak “echte gezonde wijsheid bestaat uit twee delen: de kennis van God en van onszelf,” zou ik de kennis willen toevoegen van degenen van wie we houden en van de velen van wie de ontdekkingsverhalen aan ons zijn doorgegeven.
Verhalen zijn de bron van wijsheid. Deze, over een Goede Vrijdag en Paaszondag vijfenzeventig jaar geleden, werd zo’n veertig jaar later door mijn vader verteld, tijdens zijn reflectieve fase. En nu, na nog eens vijfendertig jaar, presenteer ik het verhaal opnieuw, uitgebreid en verrijkt door het komen en gaan van Hermans familie en kerk in een snel veranderende, vluchtige wereld.
Het verhaal speelt zich af in het Paasweekend van 1950 in de Vennekerk, waar Herman zoals gebruikelijk openbare geloofsbelijdenis deed. Wat niet gezegd wordt, is de lengte en breedte van de gedeelde ervaring die van zo’n moment afstraalt. Die jonge catechumenen konden zich geen voorstelling maken van het leven dat ze zouden leiden, of zelfs maar volledig begrijpen wat hen al gegeven was.
Op achttienjarige leeftijd, op die zondagochtend, schonk mijn vader alleen aandacht aan zijn ouders, zich waarschijnlijk niet bewust van een zeker zestienjarig meisje dat elders met haar familie zat – die romance was nog drie jaar ver weg. Maar vanuit mijn perspectief, vijfenzeventig jaar later, raakt dat besef me hard.
Er zijn niet veel van dit soort momenten in ons verre verleden, vóór Super 8 en iPhones. In dat nog steeds bestaande heiligdom, in de vertrouwde eredienst en tussen alle grootouders, tantes en ooms die ik later zou leren kennen en liefhebben (ze waren er allemaal), voel ik de trouw zo tastbaar als een zacht briesje onder de zomerzon.
Drie jaar later namen de meeste van deze familieleden deze trouw met zich mee naar de wederopbouw in Canada. In 1955 waren de aarzelende jongeman en het lieve meisje getrouwd en een jaar later werd ik geboren. In de jaren die volgden zou hun geloofsbelijdenis worden uitgedaagd door veranderingen en toenemende verantwoordelijkheden, soms onderhevig aan twijfel, maar altijd gedragen in gemeenschap.
De eens achttienjarige, inmiddels zelfverzekerd genoeg om leraar, koordirecteur en kerkorganist te zijn, nam zijn oecumenische geloof mee naar verschillende gevestigd kerken als muziekdirecteur en diende deze het grootste deel van zijn jaren met gratie. Pas na zijn laatste banen als promotor van de bedieningen van Shalem en daarna Friendship Groups gaf hij zijn eerste liefde, het leiden van aanbidding van achter het orgel, op.
In 2023, zeventig jaar na de emigratie, nam een kleinzoon van Herman en Stiny de Jong plaats achter het nieuwe orgel in de Vennekerk in Winschoten om een zondagochtenddienst voor alleen de clan van der Laan te begeleiden. Een honderdtal leden van Stiny’s uitgebreide familie was in de buurt bijeengekomen voor hun reünie van een week en had deze oude kerk voor zichzelf afgehuurd. Herman en Stiny waren er niet bij.

In dat ruime heiligdom, waar frequente concerten de wekelijkse eredienst hebben verdrongen, werden we eraan herinnerd hoeveel er veranderd is. De tieners van toen waren nu in de tachtig. Er waren er nog maar vier over van die zondagochtend lang geleden, maar de familie was twintig keer zo groot geworden. Kerkbezoek is niet langer vanzelfsprekend. Gitaren zijn waarschijnlijker dan orgels. De kleuren van de zaal waren nu gedurfd en de hoge preekstoel was vervangen door een breed podium.
Toch hadden familie en geloof het opmerkelijk goed doorstaan. Het nieuwere orgel en zijn spel zouden mijn vader hebben behaagd. De kerkbanken waren niet verschoven en de gebrandschilderde ramen waren nog steeds te zien. Een kleindochter preekte en een schoondochter leidde de eredienst, terwijl anderen een muziekteam vormden. De Invocatie en de Benedictie weerklonken van lang geleden, weerkaatsten van 1950, 1550 en vele punten daartussen.
Als Herman de Jong dit allemaal had kunnen zien op die zondag zo lang geleden, dan denk ik dat zijn Ja net zo gedurfd zou zijn geweest als de trompetfanfares die hij later zo graag speelde.
(Ga verder met het prozaverhaal hieronder)
Een Goede Vrijdag
by Herman de Jong
Ik was achttien toen ik op Eerste Paasdag,
belijdenis deed van mijn geloof in God de Vader,
in Jezus, Zijn eniggeboren Zoon, en
in de Heilige Geest, die voortkwam
uit de Vader en de Zoon.
Ik wilde dat mijn ‘ja’ zo hoorbaar was,
dat mijn Vader en Moeder, zes rijen achter me
het ook konden horen.
In plaats daarvan knikte ik alleen maar met mijn hoofd,
want ik herinnerde me . . .
(Vertaald door DeepL en Henry de Jong)
Leave a Reply