Tegen vijf uur zijn ze weer thuis. Opa heeft van het reisje genoten. Dat mogen jullie wel vaker doen, zei hij. Hij vond het alleen jammer dat hij in de auto zijn pijp niet kon roken. ‘t Was maar goed dat zo vaak gestopt hadden voor koffie. “Ie bent ja verslaafd aan uw pijp, Pa,” had Maaike gezegd, “nou, dan Pieter, die is zo maar ‘cold turkey’ gestopt.” “Dat is een koude kalkoen, Opa,” zei John.
Ze waren langs binnenwegen teruggegaan, langzaam, want er zaten veel gaten in het wegdek van de grintwegen, en Pieter hield bijna net zo veel van zijn bestelwagen als van Maaike. Die grintwegen verdelen Ontario in vakken van ongeveer drie kilometers in het vierkant, zei Pieter.
Opa was verwonderd dat er niet meer verkeer op de weg was. Toch waren er wel overal boerderijen, maar het was midzomer en dan waren er net als in Drenthe niet veel boeren op het land. Vooral in de meer beboste gebieden stonden prachtige villa’s, de een nog mooier dan de andere, met grote grasvelden eromheen. Daar woonden rijke mensen die overdag in de stad werkten, zei Maaike. Elke keer als er weer zo’n kasteel van een huis in zicht kwam, zei ze: slow down Pieter, slow down …kijk nou toch es…’n swimming pool erbij, het kan niet op! Opa dacht dat ze jaloers was en zei: maar jullie hebben toch ook een mooi huis, mensenkinderen, ik wist niet wat ik zag. Ik dacht, nou, die Maaike die woont net zo mooi als de koningin in Soestdijk. “Ik ben ook niet jaloers hoor, maar toch mag ik graag wat moois zien,” zei Maaike. “Och kind, alles is hier ja mooi, de bossen, de meren, de koeien en paarden in de weilanden, de Heere heeft ja zo’n prachtige wereld gemaakt.” “Dat weet ik wel, hoor Pa,” zei Maaike zachtjes.
De kinderen hadden niet veel oog gehad voor het mooie landschap en de fijne villa’s. Sarah las een boek en de drie oudsten zaten de meeste tijd kaart te spelen. Ze hadden deze trip al zo vaak gemaakt als Pa en Moe gasten hadden!
“Ga nog maar een poosje rusten, Pa,” zei Maaike, “u zult wel moe wezen van al dat heen en weer getrek. Eigenlijk had ze gedacht dat hij weer zou tegenstribbelen, maar dat gebeurde deze keer niet. Gehoorzaam klom hij naar boven…hij vertelde Maaike niet dat hij zich helemaal niet lekker voelde.
Zoals beloofd, bracht Pieter Opa die avond naar het gebouw waar Jan Assies woonde. Zelf ging hij nog even naar de zaak om de administratie te doen.
Assies stond met een glunder gezicht bij de deur van zijn appartementje te wachten. “Komt er toch ook nog even in, Pieter,” zei hij met zijn hoge stemmetje, “ik heb een pot vol koffie klaar staan.” Maar Pieter had het wel bekeken: dat werd over vroeger praten, en daar hadden die oude mannetjes hem niet bij nodig.
Johannes Dekker en Jan Assies … ze konden wel broers van elkaar wezen. Beiden klein van stuk, schraal van lichaam, kaal van schedel, en smeuïg van praat. Johannes vroeg of hij hier roken mocht, want dat hoorde je tegenwoordig ja overal te vragen als je ergens op visite kwam. “Gerust hoor,” zei Assies, “ik had zelf ook altijd mijn piepke aan ‘t rochelen, maar nou rochelt mie de borst, en de dokter zei: Jan, als ie nou verstandig doet, gooi dan die pijp in de garbage can, want het zit daar niet goed in uw longen. Ja, wat doe je dan he? Maar ik zal met genoegen de rook van uw piepke opsnuiven, hoor, ik zie ‘t al wel, Amphora, beste tabak!
Toen ze tegenover elkaar zaten in de gemakkelijke stoelen bij het grote raam, namen ze elkaar eens goed op, zoals honden aan elkaar snuiven. Zoals eerder gezegd, een echte Drenth praat zomaar niet tegen iedereen. Bij vreemden houden ze gewoonlijk eerst een slag om de arm, maar bij ‘eigen volk’ komt de vertrouwelijkheid al gauw om de hoek.
“Nou, eerst maar eens een bakje koffie, zwart Johannes, of met de koe?” Bedrijvig stond hij op. Vanuit het keukentje hoorde Johannes hem zeggen, “och Johannes, wat bin ik blijde dat je even langskomt. Er bint hier niet zo veel oudere mensen die geboren en getogen Drentenaren zijn, en ik kom zo langzamerhand op een leeftijd, dat al het oudere volk om me heen verdwijnt. Ze blazen of de laatste adem uit, of ze vertrekken naar Holland Christian Homes…da’s een prachtig bejaardentehuis, met vele verdiepingen. Ik sta liever met beide benen op de grond, hier in dit veel kleinere tehuis kan ik tenminste nog mijn eigen groentetuintje onderhouden, al valt mie dat zwaarder every year.”
Johannes moest er even aan wennen dat Jan er af en toe een woordje Engels tussen door gooide, maar ja, de man was hier ook al meer dan veertig jaar geweest. “Hoe kwam ie er nou toe om te emigreren, Assies?” zei Opa. “Nou Johannes, wou ie dat werkelijk weten? Dat wordt een heel verhaal heur.” “Steek maar van wal,” zei Johannes, “ik ben zelf nou al twee dagen aan ‘t woord weest, nou wou ik ook wel eens een poosje naar een ander luisteren. As ‘k in slaap val, geef mie dan maar een trap tegen de schenen.” Jan Assies stak van wal…
“Kiek man, dat zit zo. Net als jij was ik voor de war arbeider. Bij een Groninger boer die in Westerwolde van de Heide Maatschappij een boerderij rente. You know, die Maatschappij heeft daar in de buurt van Vlagtwedde heel wat land ontgonnen, land dat vroeger niks waard was -allemaal veen en moeras. They mixed het veen met een zandlaag en kregen beste grond. We kwamen daar ook te wonen, maar dat vond ik niet zo erg want de Westerwolders zijn niet zo veel different dan Drenten. ‘n Goedaardig slag volk, zal ik maar zeggen. Ik zat daar best, the pay was wel wat aan de lage kant, maar we hadden een grote garden en de aardappels kregen we gratis voor niks van de boer. Die verbouwde niks anders dan aardappels, en bieten voor ‘t vee, dus ‘t ging van de grote hoop.
Nou was het zo, Johannes, dat ik van onze Vader in de Hemel ‘n goed stel hersens gekregen had…net als ie, zulk maar zeggen. Daar kun je zelf niet veel aan doen, maar ik had altijd het idee dat ik er meer kon versieren dan ‘t hele jaar in de grond rond te krabben. Zodoende nam ik een schriftelijke cursus in handelsrekenen en boekhouden. Ik kon dat altijd niet zo goed volgen, ’cause ik had ja alleen maar lagere school, maar als het te moeilijk werd klampte ik de bovenmeester van de Christelijke school in Vlagtwedde aan. Huisman heette die man. Een bovenste beste kerel.
In de oorlog kreeg ik een baantje bij het distributiekantoor. Ik zat at the same time ook een beetje in de ondergrondse, en je kunt wel begrijpen dat ik in mijn nieuwe baan heel wat onderduikers aan distributiekaarten kon helpen. Maar toen een NSBer directeur werd, ging dat niet zo goed meer. Die kerel had ogen voor en achter in de kop, en ik dacht: hier kan ik beter van het toneel verdwijnen. Maar ja, waar moest ik heen? Terug naar de boer?
De Duitsers hadden er een oplossing voor. Die wilden me wel een poosje in een concentratiekamp stoppen. Op een goeie dag reed ik naar Ter Apel met een stelletje nagemaakte persoonsbewijzen in my pocket, en werd aangehouden door een landwachter in burgerkleren, een boef die nogal berucht was in die contreien. ‘t Was een dikke vent met een stierennek en die trap je zo maar niet even tegen de grond, vooral als je wat klein van potstuur bent. Ik dacht: hoe kom ik hieruit! Wat wil nou ‘t geval? We stonden voor de oprit van een boerderij, en plotseling komt er een dikke joekel van een hond op ons afvliegen. De landwachter schrok zich wild, en van die gelegenheid maakte ik gebruik om hem een fikse schop te geven – tegen de plaats waar de benen bie elkaar komen, if you know what I mean – Ik geef de hond ook nog een schop en ren weg. Nou, dat was mie een gejammer en gehuil van jewelste op dat fietspad naar Ter Apel.
Toen de landwachter bij zijn positieven kwam en met zijn handen voor een zekere plaats de boerderij binnen kwam strompelen, zat ik al mooi tussen het koren. De landwachter moest helemaal terugfietsen naar het dorp om hulp te halen, want de meeste boeren hadden toen nog geen telefoon. Om kort te wezen, ‘t laatste jaar van de oorlog zat ik ondergedoken in Woldendorp. Nou, that was a terrible time. Goddank kwamen de Duitsers niet aan mijn vrouw en tien kinderen. Ze zullen wel gedacht hebben: als we die ook nog te eten moeten geven, verliezen we de oorlog helemaal!
Nou, waar ben ik bleven? Na de oorlog kwam ik aan ‘t werk in de Noordoost Polder. Toen de opzichters in de gaten kregen dat ik een beetje van administratie afwist, kwam ik op ‘t kantoor om loonstaten te schrijven. Ja man, dat ging toen nog allemaal met de hand, computers waren er toen ja nog niet. We sliepen in barakken en daar ontmoette ik een jonge kerel die wou emigreren. ‘t Was een boerenzoon, die erop aasde om in de polder een boerderij te krijgen, maar daar was zoveel vraag naar dat hij het opgaf. Dan maar naar Canada. Ik dacht: kiek, dat lijkt mij ook wel wat. Maar ik was ondertussen de vijftig al gepasseerd, en een gezin met tien kinderen… zou dat nou wel mogelijk zijn? Ik talked with a Canadees van Hollandse komaf, een man van de Christelijke Emigratie Centrale, die bij die boerenzoon op bezoek kwam. “Assies,” zei die man, “zit nou niet in de war over je groot gezin. Die moeten we juist hebben, want die tien kinderen worden de voorouders van duizenden Canadese Assies. En wat nog meer is: christelijke Canadezen! Ja, Johannes, zo ver waren mijn gedachten nog niet gegaan… zo ver vooruit had ik nog niet gekeken. Ik dacht: ‘t zou toch wel mooi wezen als er over zo’n honderd jaar duizenden afstammelingen van zo’n oud kereltje in Canada wonen die de naam Assies dragen. We hebben veel gebeden toen om de leiding des Heren, en He showed us the way! Ons hele gezin werd gekeurd en de dokter zei: man, zo’n gezond gezin, dat zien we hier niet zo vaak. Ik zei: dokter, goed wat aardappels en verse groente, en dagelijks karnemelks pap, dat is het hele eiereten…
We kwamen in Cornwall te wonen, da’s in de buurt van Ottawa. Als het even kan, dan moeten we daar met ons beiden nog eens een paar dagen naar toe. Ik kwam op de melkfabriek te werken en mijn oudste jongens op een andere fabriek. Die brachten elke week hun loon thuis om voor een boerderij te sparen, dat hadden we met elkaar afgesproken. Twee jaar lang zouden we dat doen. En weet je wat nou zo mooi is, Johannes? Geen van de jongens die er ooit over mopperde! En zo konden we na twee jaar een boerderij kopen. De grond was daar niet al te best, dus veel hoefden we er niet voor te betalen. De helft van het land was bos, big, big trees. In andere Canadese gebieden kappen ze de bomen om meer bouwland te krijgen, maar daar was het ons niet om begonnen, want de grond was te arm.
Nou stond er in Cornwall een hele grote papierfabriek waar ze ‘t hout veranderden in papier. Ik stap naar de directie toe op een goede dag om te vragen of ik ook hout kon leveren. Ik zei tegen de directeur: ik heb hout, you have a factory, let’s do business! Ja, dat was wel goed, maar ik moest zelf voor het transport zorgen, dus moesten we er ook nog een grote vrachtauto bij kopen. De jongens op stap. Twee dagen later kwamen ze opgewonden met een kanjer van een vrachtwagen thuis, die ze in het noorden van Quebec voor een prikje gekocht hadden.
Vooral ‘s winters kwam dat bos goed van pas, want dan konden we op ‘t land ja niet veel beginnen. Het was mirakelse hard werken, veel harder dan ik in Westerwolde ooit deed, maar ik had een taai lichaam, alhoewel wat aan de kleine kant. Toen ik op de duur last van mijn rug kreeg, zeiden de boys: het hoeft niet meer, Pa, you stay nice on the farm bie de koeien ‘s winters. Nou, dat leek mij wel goed toe. Maar soms hield ik mijn hart vast, hoor. De jongens liepen volgens mij veel te hard van stapel. Ze kochten en verkochten de ene vrachtwagen na de andere. Maar goed, ik kon ze ook niet allemaal op de boerderij houden, en op een na, hadden ze ook niet zoveel fiducie in ‘t boerenwerk. Ze gingen in de transport business. Ik kan niet anders zeggen: ze hebben een mooi bedrijf opgebouwd. Tegenwoordig rijden de ‘Assies Transport’ trucks door heel Noord-Amerika.
Toen ik zeventig was heb ik de boerderij verkocht voor zes keer zoveel geld als ik er oorspronkelijk voor betaald had. Moeke en ik kochten een mooi huisje in Cornwall, maar twee jaar later was het mis. Moeke kreeg kanker, en dat is een hele lijdensweg geworden. Toch was dat ook wel weer a nice time, want we hadden altijd kinderen over de vloer, en de familieband was nooit zo hecht dan toen. Tot op het laatste toe, deed ze net of ze geen pijn had, vooral als we bezoek hadden van de kinderen, die toen bijna allemaal nog in de omgeving woonden, maar ik wist wel beter. De laatste weken lag ze in een coma, en kon ik geen woord meer aan haar kwijt worden. Maar over haar eeuwig heil hoefde ik me geen zorgen te maken. Ze was een innig-gelovige vrouw, die mij tot grote steun was in mijn eigen geloof. Het was zo vaak vallen en opstaan bij mij, misschien kun je daar inkomen?
Ik heb nog een paar jaar in ons huisje gewoond, maar toen werd ik goed ziek voor ‘n paar maanden. De dochters zeiden: Pa, zo kan dat niet langer, zou je niet liever in een bejaardentehuis gaan? Dan hebt u andere mensen om u heen, en ook verzorging als het nodig is…
Ik heb toen toegestemd, Johannes… ik zag zelf ook wel dat het zo niet langer kon. Zo kwam ik hier te wonen. Maar warempel, wie had nou kunnen denken dat ik weer helemaal de oude zou worden? Het was net of ik een verjongingskuur ondergaan had. Het begrootte me zo, dat ik nou mijn eigen tuin niet meer had. A car had ik ook niet meer, zo ik kon nergens meer komen. I says to the boys: I go back naar mijn eigen huis, want ik ben nou weer zo gezond als een vis. Och, och, wat een geharrewar! ‘t Ene bezwaar na ‘t andere. Het huis was ook al onder mijn gat weg verkocht.
Ik zeg: goed dan, ik zal hier blijven, maar dan wil ik mijn auto weer terug zodat ik uit de voeten kan. Maar ik was al tachtig, dus moest ik opnieuw voor de keuring. Ze stonden allemaal paf dat de oude baas zo maar slaagde. En dat is in ‘t heel kort mijn levensverhaal, Johannes! Ie hebt niet eens zitten slapen, ik had oe zo graag even tegen de schenen willen trappen. En hoe zit dat nou met jou? Het lijkt mie toe dat hier twee kerngezonde oude mannetjes zitten, die zelfs nog wel een glaasje bier lusten. Het is ook ja wat met de hitte….
Johannes had een orgeltje zien staan. “Kun je spelen, Jan?” “Op mijn eigen manier hoor,” glunderde Jan, “les heb ik nooit gehad, maar ik speelde vroeger van cijferschrift, en nou maak ik mijn eigen akkoorden als ik een psalm speel.” “Man, ga dan eens achter dat orgel zitten, dat wou ik ja wel eens horen,” zei Opa.
Even later bibberden ze de ene psalm na de andere, en tussen de psalmen door dronken ze kleine teugjes bier.
“Kerel,” zei Jan Assies, toen Johannes aanstalten maakte om naar de WC te gaan, “daar ben je nou vanavond al drie keer geweest.” “Dat gebeurd mij anders in Holland nooit,” lachte Opa, “misschien is het de verandering van luchtdruk die dit teweeg brengt…”
Leave a Reply