Opa kwam Zaterdagsavonds aan. Maaike had Vrijdags het huis een extra goede beurt gegeven, want dat doe je als je visite krijgt. Opa zou wel niet opmerken of de vaste vloerbedekking gezogen was of dat er gestoft was, maar je wist nooit hoe precies hij geworden was na vier jaar het huishouden zelf te hebben moeten doen. Hij was wel netjes op zichzelf, dat had Maaike direct al vastgesteld. Keurig in de kleren en zijn gezicht glom als een eikel. Hij vertelde dat hij zich nog even had geschoren vlak voor het vliegtuig landde…in dat Wc’tje waar je je keren nog wenden kon. Daar nam Maaike de pet voor af…
Thuis had Opa nader kennis gemaakt met de kinderen en de zoute drop uitgedeeld waar ze met geen mond aan zouden komen, want ze vonden het gewoon vies, maar waren te beleefd om hem dat te vertellen. ‘t Was ‘dank-je-wel- Opa’ voor en na. Maaike had gauw nog een metworst gekookt, dat vonden ze lekkerder.
Ze hadden allemaal verbaasd gestaan dat hij een beetje Engels sprak. Hij scheen de kinderen te verstaan, gaf korte, maar goede antwoorden. Zijn uitspraak was wel es wat fout, maar hij sprak het Engels zoals hij het Hollands: met een smeuïg accent. Maaike wist wel dat hij Engelse lessen had genomen, maar had er nooit veel aandacht aan geschonken. Zo’n oude man zou het immers nooit meer onder de knie krijgen. Hoeveel moeite had ze zelf niet gehad! Ze wist wel dat Pa goed bij de pinken was en dat hij vooral de laatste jaren ontzettend veel gelezen had. Ook kon hij, als hij het op de heupen had, zeer verstandig zaken uit de doekjes kon doen. Maar zo maar een andere taal leren! …
Ach, veel arbeiderskinderen die opgroeiden omstreeks de jaren 1920 hadden het zo ver kunnen schoppen als ze maar de gelegenheid gehad hadden. Maar geld om te studeren was er toen niet in de arbeidersgezinnen, en pientere jongelui konden het tot veenbaas of voorwerker brengen, of zoals Pa een zaakje voor zichzelf beginnen.
De kinderen kenden hem van foto’s, maar hadden Opa nooit persoonlijk meegemaakt. Toen Pieter nog op de fabriek werkte en de halve tijd werkeloos was, was er nooit geld geweest om het hele gezin mee te nemen naar Holland. Toen de groentewinkel heel goed ging lopen, had Opa vaak aangeboden om voor allen de reis te betalen, maar dat was Pieters’ eer te na gekomen. Ze had wel gemerkt dat de kids hem leuk vonden. Zelfs de jongens gingen die avond niet naar hun vriendjes, bleven mooi in de kamer, en de hele avond was de televisie niet aan geweest, en dat mocht wel in de krant, vond Maaike. Ze schoten steeds maar weer in de lach als Opa een van z’n rare koppen trok. De oudste jongens konden zijn Drents bijna verstaan, zeiden ze. Dat kwam zeker omdat zij, vooral toen de jongens nog klein waren, het Engels een moeilijke taal vond en veel Hollands met ze praatte. Nou ja, Hollands met een Drents accent dan. Pieter was ook een Drenth, dus waarom zouden ze deftig doen?
Ze gingen vroeg naar bed, want het was een lange, vermoeiende dag geweest. Moeder Maaike verkondigde dat ze allemaal naar de kerk gingen Zondagsmorgens, maar dat Opa lang moest blijven slapen en John, de oudste, thuis moest blijven om op hem te passen. Dat zou wel niet zo moeilijk zijn, want Opa zou vast wel een gat in de dag slapen. “Nou,” zei Opa, “dan ben je zeker vergeten hoe dat vroeger ging, Maaike, want ik was ja altijd al op voor de eerste haan kraaide. Ik bin morgenvroeg om zes uur op ‘t karwei, heur! Ik heb mijn tijd in ‘t vliegtuig en in die grote bestelwagen ja helemaal verslapen. Ik lijk warempel wel een oude man! ‘k Bin nou nog zo fit als ‘n hoentje.” “What does he say, Mom, what does he say,” zei Sarah, het jongste meisje…”Hondje” zei John, “you know, a dog…”
Het gezin Buma vertrok naar de kerk. Maaike had voorzichtig door Opa’s slaapkamerdeur gegluurd. Ze glimlachte: hij lag er nog net zo bij zoals ze hem gisteravond ingestopt had. Hij had haar gezicht tussen zien handen genomen, toen ze hem kuste. “Ik bin toch zo blijde, kind…dat ik dit nou nog beleven mag! Dat ik nou altijd zo tegen dat vliegen opzien heb!” In bed, met zijn gebit eruit, had hij toch wel oud geleken, vooral als hij ook nog zo ernstig keek. Het was de guitige lach die zijn gezicht jong maakte.
Klokslag tien uur werd Opa wakker. Hij bleef nog even liggen, tijd kwam er immers nu niet meer op aan. Toen hij de ogen langzaam opendeed zag hij gehelmde schaatsers met een vaart op zich afstormen. Wat was dat nou! Ach ja, hij was immers bie Maaike in Canada, en hij sliep in Steward zien slaapkamertje. Alle muren volgeplakt met plaatjes, groten en kleinen. Hockey spelers bij de vleet. “Mooi, heur jong,” had ie gisteravond nog tegen de 12-jarige Steward gezegd.
Wat was het ja stil in huis. Toen wist hij het weer. Ze waren allemaal naar de kerk, behalve John. Waar zou die zitten? Kiek, achter die deur hingen zien kleren, die had Maaike gisteravond nog netjes uitgehangen. Met zorg koos hij ze uit. De eerste dag in Canada, en ook nog wel Zondag…hij moest er extra netjes uitzien. Nou maar es op verkenning uit, John zou wel beneden voor de televisie zitten. Vier slaapkamers, en overal de bedden netjes opgemaakt. Maaike had ze ‘t zeker allemaal goed aangezegd, misschien was ze wel helemaal veranderd, ‘t was vroeger ja zo’n sloddervos. Wat ruime kamers overal, en mooie bedden en kasten. Je kon wel zien dat Pieter het nu goed deed met zijn stoffeerderszaak. Wat hij in Holland als kwajongen bij zijn Pa geleerd had, kwam nou wel goed te pas. Hij wist wel dat Pieter nooit stoffeerder had willen worden in Canada. Hij was ja op de HBS en de Handelsschool ‘weest. Maar toen hij goed en wel in Canada was, zat hij de halve tijd zonder werk, en toen zei Maaike, “Pieter, ie moet het zelf weten heur, maar ik wil hier in dit benauwde land niet omkomen van de honger. We gaan een advertentie in de kranten zetten veur stoelen en banken bekleden, en dan kan ie mooi in de basement ‘n klein werkplaatsje aftimmeren. Net as Pa vroeger met zien groentewinkeltje, klein beginnen, en veur dat ie er weet van heb, heb ie drie mensen veur oe aan het werk. Ik zal ‘t naaiwerk wel doen.” Zo had Maaike het hem geschreven.
Het was precies zo uitgekomen zoals Maaike het beredeneerd had. Pieter had nu een goedlopend bedrijf, en nou woonden ze alweer jaren in dit grote bakbeest van een huis, aan de rand van de stad in een hele mooie straat.
Beneden in ‘t huis was het nog mooier. Hij kwam in de keuken. Zo’n grote koelkaste! …en dan de kookplaten, helemaal ingebouwd in ‘t aanrecht. En warempel, ze hadden hier ook al een magnetron. Hijzelf had een kleintje, om ‘t eten van “Tafeltje Dekje” op te warmen. Al ‘t spul van ‘t ontbijt stond nog op tafel, maar er was geen schoon bordje bij voor hem. …hij moest ook ja nog op bed liggen te slapen. Achter de mooie kamer was nog ‘n kamer, daar stond de televisie, maar John was in geen velden en wegen te bespeuren. Nou, dacht Opa, dat is mie ook een mooie kerel, laat zijn Opa zo maar in de steek, dat moest maar ‘n geheimpje blijven voor Moeke Maaike. ‘t Huis was lekker koel, hij voelde de koude tocht uit de vloer komen. Dat noemden ze airconditioning. Hij moest het colbertje er maar bij aan houden.
Nou even buiten kijken. De zon stond al hoog in een wolkeloze lucht. Maar dat leek ja zo raar als e naar buiten ging zonder zien pet op Wat toch jammer, dat hij dat ding nou zo maar kwijt was. Zijn koffer was tenminste goed overkomen, stel je voor dat hij die ook nog verloren had…
Kiek, daar was de garage, eventjes naar binnen. Er stond nog een auto in… ‘n woep-ster van ‘n auto. Dat was Pieter zien Volvo, en daar mocht anders geen mens aankomen dan Pieter zelf. Aan de muur hingen wat oude vodden van kleren. Warempel: der was ook een pet bie met een naam erop. Wat stond daar nou? Peter’s Upholstery…wat dat moest beduiden dat wist ie niet. ‘t Leek wel ‘n brandnieuwe pet om zo te zien. Hij zette de pet op ‘t hoofd, maar ‘t zonk hem over de oren heen. Er zat een riempje aan de achterkant… zo, dat was beter! Nou veulde hij zich weer ‘n normaal mens.
Och, och, wat ‘n grasveld. Om dat bie te houden, dat zou wel een hele toer wezen. Hij zag dat Maaike ook nog ‘n groentetuintje langs de ligusterhaag had. Mooi in de schaduw, moest ook wel met die felle zon. ‘t Benauwde zweet kroop hem alweer bie de rug omhoog. Dat had e nou niet verwacht, deze tropische hitte!
Nou maar even kuieren. Kerk was ja nog lang niet uit. En John was nergens te zien. Nou moest ie natuurlijk wel oppassen dat hij het huis weer terugvond. Hij zou maar niet te ver gaan. En goed opletten als hij ergens een hoekje omsloeg. Tjonge, tjonge, wat waren dat allemaal slim mooie huizen. Zou die Pieter nou zo riek wezen, dat hij in het allermooiste deel van de stad kon wonen? Kijk nou toch er, de huisnummers waren zelfs van goud. Nog maar een andere straat in. Hier waren een paar mannen met een machientje ‘t gras aan ‘t maaien. Dat deed hij vroeger nog met de zichtte. Wat eenvooruitgang toch in de wereld.
En daar zat warempel ‘n dame mit een heel kort broekien an boven op zo’n machien.Op Zon-dag nog wel! Dat moest hij maar es nader bekeken. Hij zag ‘t wel, zo’n groot grasveld, dat was zo bekeken met zo’n machientje. Er stond een man bij de oprit naar de garage. Die man had net zo’n pet op als hij. Hij tikte tegen zien eigen pet en zei “hui”. De man kwam naar hem toelopen en zei ook ‘hui’!
Daar moest hij maar even een praatje mee maken, want dat zou wel ‘n Hollander wezen. Een heidense Hollander of een Roomse want hij was ja niet naar de kerk.
Maar ‘t viel bar tegen. Hij kon geen woord aan die man kwijt. Hij lachte maar wat en zei maar al deur: nice, nice! Dat betekende zoveel as mooi, dat wist ie wel. Nou, als die man geen Hollands verstond, dan moest hij nou ‘t Engels maar eens uitproberen. Opa wees naar de dame op ‘t maaimachientje en vroeg, “she do a good job?” Ha, de man begon ineens heel hard te lachen, en maakte met zien duim en wijsvinger een “O”. Dat zou wel betekenen dat de kerel hem begrepen had.”You not go to church?” vroeg Opa. “Well,” zei de man vriendelijk, “we’ve already been to Mass earlier in the day. You live in the neighbourhood?” Dat werd Opa een beetje te bar. Nou had die man al twee woorden gezegd waarvan hij niet wist wat ze betekenden, maas en neberhoed. Hier stroomde toch geen Maas en van zo’n soort hoed had hij nog nooit gehoord. “Nou, good day, en tel heur she do good work,” groette hij vriendelijk, “I go to mij home now.”
Gewis, hij moest maar weer es op huis aan, voordat hij verdwaalde…
Hij maakte rechtsomkeert. Toen hij zo’n klein kwartiertje gelopen had, zag hij het huis nog niet. Het moet er toch wel wezen, dacht hij, want ik ben hier zo net nog langs komen, kijk, daar is dat huis met de gouden nummers op de deur weer. Geen nood, hij had ja tientallen brieven geschreven met het adres erop: Pieter Buma, Box 113, Station F. Het woordenboek in bie hem thuis in Hooghalen had hem verteld dat een ‘box’ een kist was, en ‘Station’, nou, dat hoefde hij natuurlijk niet op te zoeken, dat sprak vanzelf. Hij had altijd gedacht dat Pieter vlak bij het station woonde, waar hij in de muur zo’n kistje had voor de post. Zo dan, als hij ‘t station vond, kon het huis nooit ver wezen. Zo’n groot stationsgebouw, dat liep je maar zo niet voorbij…
Maar al wat hij zag, geen spoorweg, geen station. Hij keek eens op zijn horloge: verdoold, nou bin ik al meer dan drie kwartier onderweg, zou ‘k verdwaald wezen? Dat zou toch ook wat wezen! Hij scheen het land in te lopen, want hier stonden helemaal geen huizen meer. In de verte was de grote weg, dat zag hij wel, daar vlogen auto’s overheen, allemaal naar de stad toe. Die mensen gingen zeker naar kerk….
Gelukkig, daar kwam een auto aan. Hij ging aan de kant van de weg staan en stak de duim omhoog, maar de vrouw in de auto deed net of ze hem niet zag. In Holland namen ze ook geen lifters meer mee, er gebeurden tegenwoordig zulke rare dingen. Stelen en aanranden…de kranten stonden er elke dag vol van. Dat kreeg je ervan als een volk de Here verliet. Eventjes verder op bleef dezelfde auto toch staan en kwam met een vaart achteruitrijden. Hij sukkelde erop een drafje naar toe. Het was nog een jong wicht en ze draaide her raampen naar beneden. “Hi,” zei ze, “Are you lost?” Warempel, dat verstond hij ja best. “Ja, I are lost, de house is away.” Hoe moest hij dat nu uitleggen? “I go to station?” Ze schudde haar hoofd. Dat begreep ze niet. Maar het was toch een Engels woord? Hoe moest dat nou! Plotseling kreeg hij een idee. Maaike had wel eens geschreven dat er in de stad maar een Hollandse kerk was…
“I go to Dutch church,” zei hij, en om het nog duidelijker te maken, vouwde hij zijn handen en deed zijn ogen even dicht. “O, yes, Dutch Church,” zei het meisje, “come in the car, I’ll bring you.” Zie, dat verstond hij nou weer best, wat een rare taal was dat Engels, soms was het koeterwaals en soms net Hollands of Drents.
In de auto nam hij netjes zijn pet af. Het meisje zag de naam Buma Upholstery…nooit van gehoord. ‘t Leek wel een lief mannetje. Als hij jonger geweest was, was ze vast niet gestopt!
“Here is de church,” zei het meisje. Och, wat was dat mannetje blij. Hij schudde haar hand en zei steeds maar: tank you! tank you! tank you!!
Hij kwam bij de kerkdeur terwijl de dominee net amen zei aan het einde van de preek. Een fijne heer met een mooi pak aan wees hem een plaatsje op de achterste rij. Dat zou wel een ouderling wezen die op het jongvolk moest passen achter in de kerk. Ze zongen nog een psalm. Het was psalm 42. Met de pet op de knieën zong hij lustig mee…’t Hijgend hert der jacht ontkomen…
Al ‘t kerkvolk moest hier bij hem langs, kijk, daar was Maaike, in druk gesprek met een andere dame, ze zag hem allemaal niet zitten. Toen ze hem straal voorbij wou lopen, trok hij haar aan de mouw. “Waar het de dominee het over had, mijn wichtjes…” Dat zei hij vroeger altijd na kerktijd….
Maaike was stomverbaasd. “Pa”, kreet ze, “hoe in de wereld kom ie hier!”
Toen ze thuiskwamen stonden er twee politieauto’s voor de deur. En die grote slungel van een John?… tranen biggelden op zijn wangen. Ach, dat begrootte Maaike ja zo…ze zei hem niet eens de waarheid…
Leave a Reply