Mijn oudste broer Herman was de grootste steun van mijn vader op de boerderij. Later had hij een slagerij in West Terschelling, en hij was ook de eerste van mijn broers die overleed. Bij het slachten van een koe kreeg hij TB, daar hij een open wond had.
Oom Herman

Op Herman volgde Jaap, maar omdat ze allemaal geen boer konden worden, kwam hij bij Oom Ane Swart als bakkersknecht. Zo af en toe hielp hij wel es op de boerderij, want er was altijd wel iets te doen. Later had Jaap een bakkerij in de Torenstraat. Hij was iemand die nooit veel zei, maar hij had een teer hart.
Broer Piet had altijd nog meer op met de boerderij en hielp ook veel, maar hij had nog meer zin om naar zee te gaan. Hij kwam te werk bij de beurtschippers Jan en Kees Roos die in Midsland woonden. Ons gezin had connectie met die schippers omdat wij de goederen die zij van Amsterdam haalden rondbrachten in het dorp West Terschelling. Piet ging naar de Zeevaartschool en bracht het tot kapitein. Aan het einde van dit boek volgen enige van zijn belevenissen. Zijn gezin woonde aan de Willem Barendskade in het vernieuwde woonhuis van de oude boerderij. In zijn voorkomen was hij een echte kapitein, ook hij was nogal zwijgzaam. Als hij met verlof was van zijn reizen, deed hij niets liever dan broer Tjebbe helpen op de boerderij te Halfweg, waar nu Tjebbe’s zoon Kees woont. Inmiddels zijn daar de stallen veranderd in verblijven voor vakantiegangers. Toen ik op de vaste wal kwam te wonen, kwam mijn gezin bijna elke zomer naar Terschelling en logeerden dan meestal op de boerderij van Tjebbe. Alleen in de oorlogsjaren werden deze vacanties onderbroken.
Oom Tjebbe

Mijn oudste zuster Trijntje trouwde met Karel Funke, die bij de PTT werkzaam was, later als plaatselijk directeur. Toen hij op pensioen kwam was het: terug naar het geliefde eiland.
Mijn jongste zus Neeltje trouwde met Sies Dobbinga en vertrok naar Indie, waar zij tijdens de oorlog door de Jappen in een kamp geïnterneerd was. Sies Dobbinga was een bekende Marine figuur. Als commandant van een flottielje, hielp hij mee de Indische eilanden te bevrijden. Toen aan het einde van de oorlog een marineofficier aankwam bij het kamp waar zus Neel vertoefde, vertelde hij dat een commandant bij het bevrijden van Timor voor een dag tot koning van dat eiland gekroond was. Nou, wie was die commandant dan? Wilden de vrouwen weten. Dobbinga, zei de officier. Neeltje schreeuwde: dat is mijn man! “Dan bent u de koningin,” lachte de officier. Later, als Schout Bij Nacht, was Sies commandant van Marine Opleiding Kazerne te Voorburg. Mijn zoon Herman, die gekeurd moest worden voor het leger en zich bij de Marine had opgegeven, kreeg daar nog met hem te doen. Hij moest naar Voorburg om gekeurd te worden en logeerde daar bij zijn oom Sies. Hij werd goedgekeurd voor Marine Reserve Officier, maar moest dan, daar hij onderwijzer was, elke zomervakantie opkomen. Dat wilde Herman niet, en gaf zich op als matroos. Nou, dat was Sies Dobbinga’s eer te na. Wat was hij boos op Herman. “Je moet de eer van je familie op houden,” zei hij.
Mijn zuster Griet bleef lang ongetrouwd en woonde in West Terschelling. Ze trouwde later toch nog met Jilles Kooiman.
Zelf ging ik naar de vaste wal. Eerst moest ik in dienst, en toen naar de Heide Maatschappij School te Arnhem. Ik werd opzichter bij die Maatschappij en was na mijn trouwen woonachtig te Vlagtwedde, waar ik het toezicht had bij het graven van kanalen en de ontginning van veel Westerwoldse landerijen. Later kwamen we te wonen in Winschoten, en terwijl ik dit schrijf woon ik, op pensioen zijnde, in Groningen.
Leave a Reply