Middledom

Opa Dekker in Canada

Herman de Jong

Een Blij Weerzien

“Komt u maar met mij mee,” zei de stewardess, die hem de hele reis al zo prachtig geholpen had. Bij de uitgang van het vliegtuig stond de tweede piloot. Keek hem doordringend aan. “Hebt u een goede reis gehad, meneer Dekker?”

“Prachtig heur,” zei Opa, “en u moet mij maar niet kwalijk nemen da’k wat ondeugend weest ben, ie moet maar rekenen: hoe ouder hoe gekker.”  De man gaf hem een hand en zei: wel, onze marconist had eerst een pestbui, maar u hebt die bui mooi verdreven. Om het uur lag hij weer krom van het lachen, als hij aan dat onweer en de Noordpool dacht…want daar vlogen we bijna de hele tijd over!

Bij de douane ging het best, hij zag er ook helemaal niet als een smokkelaar uit, zei de stewardess, terwijl ze de zware koffer op een schuifkarretje deed. “En hier neem ik afscheid van u, kijk, u loopt maar naar die deur, maar pas op hoor, zelfs dan mag je nog niet roken, je zou duizend dollar boete krijgen. Nou, dag meneer Dekker, ik vond het reuzeleuk u te kunnen helpen.”

Opa kreeg haast tranen in de ogen. Dat was ook ja zo’n lieve meid. “Ik zou u haast ‘n smok geven, maar ik kan er niet zo goed bie, als je begrijpt wat ik bedoel.” “De volgende keer dan maar,” zei ze lachend, “daaag…”

Toen Opa zijn wagentje door de deur van de ontvangsthal schoof, brak het benauwde zweet hem uit. Een zwoele hitte kwam hem tegemoet, dat kwam zeker van de zee mensen die daar stonden te wachten. Hij kon er maar nauwelijks doorkomen met zien kofferwagentje, even was er wel ‘n paadje, maar toen lieten ze hem helemaal geen ruimte. “Even opzied, mensen,” zei Opa, maar er was geen mens die zich aan hem stoorde. Waar waren Maaike en Pieter nou? Hadden die hem dan niet gezien? Met een gezicht zo rood als een biet, probeerde hij het nog es weer. Twee dames schoven opzij, vanwege zijn ouderdom zeker, maar toen zat hij weer zo vast als een muur. Opa werd nijdig en zijn oogjes straalden vuur. “Vot wezen,” riep hij met een stemverheffing waar hij zelf van schrok.

Toen hoorde hij ineens: “Pa, Pa, wie komen er aan heur.” Dat was Maaike’s stem, een stem als een bazuin, een jubelende stem, maar waar kwam die stem vandaan?  Kon hij nou maar over die mensenmassa heen kijken, maar dat ging immers niet met zijn kromme rug. Toen zag hij haar forse gestalte, breed in de heupen en armen als worsten. Ze was warempel nog dikker dan vier jaar geleden bie Moeke’s begrafenis.

Maaike baande zich een weg met de ellebogen wijd uit elkaar, kiek nou toch es, ze duwde deze en gene gewoon aan de kant. Achter haar, als ‘n rij ganzen, kwamen Pieter, de twee jongens en de twee wichten. Opa dacht wat hij altijd al gedacht had: laat Maaike maar schuiven, die komt er wel! Mensen, hij kreeg ja haast een brok in de keel van al die emoties!

“Hier op an, Maaike,” riep Opa, en toen was ze er ook al. “Och, och, wat ‘n spul he, Pa?” Nou kreeg e verdikke toch nog tranen in de ogen. Hij liet het wagentje los, schoof de pet achter naar ‘t hoofd en toen lag zijn rimpelig gezichtje tegen Maaike’s weke boezem. “Mijn wichtje, mijn wichtje, wa’ ben’k blie dat ‘k er ben,” snokte hij…. 

 “Dag Opa, dag Opa, dag Opa!” De vier kinderen waren nou aan de beurt. Wat waren ze groot geworden. Pieter, zien schoonzoon, lachte maar wat, die durfde het kofferwagentje niet los te laten. “Dag jong,” zei Opa, “het is maar goed da’ je zo’n flinke vrouw hebt, anders hadden die verrotte Canadezen mie nou al dooddrukt.”

Hij had een wat onwennig gevoel. Hij zou de pet weer naar voren halen, maar ‘t ding zat niet meer op zijn hoofd. “Maaike,” riep hij verschrikt, “nou bin ik verdoold mijn pette kwiet, en ‘t is nog wel een nieuwe ook.” Hij wou al aan ‘t zoeken, maar Maaike zei: dat kunnen de jongens wel doen… come on guys, find Opa’s cap! De jongens kropen over de grond tussen de benen van al dat volk door, maar de pet was spoorloos verdwenen. “Niks aan te doen, Pa, wie kopen joe wel een nieuwe, en nou moet we hier uit, kom maar achter mie aan. “As ‘k nou maar geen kou vat op ‘t hoofd,” zei Opa tegen Pieter, waarop die met een grijns op zijn gezicht antwoordde dat hij eerder een hittesteek zou krijgen, zo warm was het….

Met de lift gingen ze naar de parkeerplaats boven in het gebouw, waar Pieters grote bestelwagen stond. “He, he,” zei Maaike, “ik bin blij da’k weer in de frisse lucht sta, wat ie Pa?” “Nou, as ie dat frisse lucht noemen…’t is hier ja haast net zo heet als bie bakker Drent in de bakkerij.”  “Ie hebt zeker joen borstrok nog aan, nou, die had je net zo goed in Holland kunnen laten hoor, trek in ieders geval joen regenjas en colbertje maar uit, dat geeft al een stuk verlichting.”  Opa zag het wel: Pieter en de opgeschoten jongs hadden enkel maar een dun overhemdje aan en de meisjes haast nog minder.  Jolanda, het oudste wicht, liep daar zelfs rond te dartelen in ‘n soort veelkleurige bustehouder. Hij besefte dat hij in dit verre land wel even moest wennen aan verschillende dingen…

“Wou ie ‘t vliegtuig nog even zien waarin ie de oceaan overvlogen bint?” vroeg Pieter. “Wacht even, jong, eerst de piep aan, ik zal mijn colbertje maar aanhouden, want anders ken ik mijn piep en tabaksdoos ja helemaal niet kwijt.”  Opa zoog behaaglijk aan zijn pijp en Sarah ging in de rook staan. “That smells lekker,” zei ze, en greep Opa bij de hand, “come.”

Ze keken neer op het grote KLM-toestel. “Wat een bakbeest, he,” zei Opa, “dat ik dat gevaarte nou vijf minuten op koers houden heb, onbegrijpelijk.” “Waar heb ie ‘t over, Pa,” zei Maaike. “Dat zel ‘k oe later wel eens vertellen,” gniffelde Opa, “maar nou wat anders, … ik moet een plasje plegen, dat kan hier zeker wel even in de veilige beschutting van ‘n paar auto’s?”

Pieter zei verschrikt: “U moet een ding goed onthouden, Pa, zoiets doe je hier nooit in het openbaar, nooit en te nimmer niet!” “Och,” zei Opa, “wat is dat hier ja ‘n raar land.”        Maaike zei, “dat ha’ je even eerder moeten zeggen Pa, nou moet je helemaal weer met de lift naar beneden, you go with Opa, John, maar opschieten heur!” “As ik ‘t nou maar zo lange op kan houden,” zei Opa. Zo vlug als zijn oude, schriele lichaampje het verdragen kon, liep hij achter John aan. “Kiek nou toch es Pieter,” zei Maaike ontroerd, terwijl ze met een grote baddoek ‘t zweet van haar opgezwollen rode gezicht wiste, “dat jong is twee koppen groter dan zien Opa. Wat is het toch maar een klein mannetje, he?”  “Word ik later ook,” zei Pieter, “tenminste, als ik zo hard moet blijven werken voor dit grote gezin.”  “Ie bent er zelf bie weest, jonkie,” lachte Maaike, en gaf hem een stevige por tussen zijn ribben.

Een half uur later zaten ze in de auto. Opa stond versteld dat ze zo ver weg woonden. Helemaal van Hooghalen naar Amsterdam…  Gerhard had er ook twee uur over ‘daan. Hij zat nog geen kwartier in de auto of hij sliep al, met het hoofd tegen Maaike’s arm. Da’s mijn Pa, dacht Maaike, mijn lieve Pa, die ‘k eerst zo mist heb. Wat moet ik hem een verdriet aangedaan hebben toen ik twintig jaar geleden wegging. “Give me a Kleenex, Jolanda.” Ze snoot haar neus krachtig en wiste steelsgewijs haar tranen weg. Toen knikte ook haar hoofd voorover… 

SHARE THIS:

Comments

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *