Middledom

Memoirs

Hendrik de Jong (1896 – 1982)

Zeewier

We werkten ook veel met zeewier. Wat mij betreft had men de Zuiderzee wel twintig jaar eerder mogen afsluiten, dan hadden we niet in dat zeewier hoeven te werken. Maar zo zullen mijn ouders er niet over gedacht hebben, want dat spul bracht hen veel geld in het laadje. Maar wat moest ervoor worden gewerkt. Dat zeewier groeide op de bodem van de Zuiderzee en in zekere perioden in de zomer, vooral bij ruw weer, liet dat wier los en dreeg overal heen, ook naar Terschelling.

Als we dan ‘s middags zaten te eten in de voorkamer, dan keken we in de haven en dan dreef daar zeewier. Dat kwam op de Dellewal aan, of op de dammen langs de zogenaamde plaat of aan de Zuiderzeedijk bij de Westerpolder, en ook op het groene strand. Als dan het water hoog was geweest lag daar een vloedmerk van wier, soms weinig, soms heel veel. Dat werd dan door ons op hopen gezet, en later met paard en wagen bij de niet al te hoge duinen opgereden en uit elkaar gestrooid. Dan waren die duinen, in plaats van groen van de helmen, zwart van het zeewier. Voordat dan met het drogen werd begonnen moest het eerst op het zeewier geregend hebben, zodat de zoutdelen er uitspoelden. Zo niet dan bleef het een groene kleur houden en droogde het slecht.

Als na de regen een periode van droog weer volgde, dan moest het wier gekeerd worden, totdat het droog was. Dan werd het wier, waarvan je, als het goed droog was, net zoveel op de wagen kon laden als hooi, naar de wierschuur gebracht. Die schuur is er nu nog, achter de woning van Piet de Jong. (Inmiddels gestorven. Behalve Trijn de Jong, de vrouw van Tjebbe de Jong, is er niemand meer in leven van vader’s broers en zusters, zwagers en schoonzusters. HDJ) Er kwam daar niet alleen wier van ons, maar ook van het groene strand, waar dan arbeiders wier hadden gedroogd. We kochten dan zo’n wagen vol ‘in de roes’, je gaf de man bijvoorbeeld tien gulden voor zo’n vracht en dan was hij er af.

Als het niet te druk was op het land, werd dat wier direct geperst. Als we aan het persen toe waren, dan ging het wier op de weegschaal en werd er honderd kilo afgewogen. Dan werd het opgestoken naar de zolder, waar ik dan stond om het in de pers te duwen. Het moest flink aangetrapt worden, anders kon het er niet in. Later werd het vaster geperst door steeds maar aan een zwengel te draaien, en dan kwam er ijzerdraad omheen. Zwaar werk. Ik heb altijd gedacht dat ik hierdoor een stel goede longen heb gekregen. Dit ging soms dagen achtereen, naar gelang er wier was.

Het wier kwam aan langs de Zuiderzee Dijk, waar mijn vader percelen huurde waarvan hij zeker was dat daar wier aanspoelde. Meestal was dit dan in de hoeken van de dijk, waaraan een dwarsdijk zat. Dan kon je er mooi met de kar bij rijden. De paarden trokken de karren naar de binnenkant van de dijk, waar het wier gespreid werd.

Als er wier op de dammen lag langs de zogenaamde Plaat, dan werd dit eerst door ons op hopen gezet. Dat moest wel, anders deed een ander het. Eerst deden we dit werk alleen, maar kregen al gauw concurrentie. Later gingen Herman en ik er dan heen met de praam, maar dan moest het laag water zijn. Soms deden we het ook wel ‘s nachts. Als de maan scheen dan was het mooi werk. Op de Dellewal werd dan de praam zo hoog mogelijk op het strand gezet en kwamen paard en wagen er weer aan te pas om die praam leeg te rijden. Het zeewier was voor ons een goede bijverdienste, maar oh, er moest hard voor gewerkt worden. Maar zo was het leven toen. Ik zeg wel eens: de mensen tegenwoordig weten niet hoe goed ze het hebben!

SHARE THIS:

Comments

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *