Middledom

Memoirs

Hendrik de Jong (1896 – 1982)

Twee Tochten

Tijdens de mobilisatie van 1914-1918 lag er in het Amelandergat een schip van de Marine. Bij normaal weer werd daar proviand aangevoerd per schip. Maar het was een week uitzonderlijk laag water, zodat er over de wadden niet geproviandeerd kon worden. We kregen opdracht ons hier heen te begeven met een vracht levensmiddelen.

We hadden de wagen voorzien van surfborden zodat er voldoende opgeladen kon worden. En zo vertrok ik om tien uur in de morgen met als gezelschap een Terschellinger marineman die ik niet anders kende als ‘Gert van Japke’. We reden over de 14km. harde weg tot Oostereinde en vervolgens langs de zandweg om bij paal 18 aan het Noordzeestrand te komen.  Aangezien het laag water was konden we hier zo nu en dan in draf rijden omdat het strand hard was. Dat was maar goed ook want we moesten nog 16 km. rijden. Het was wel een sensatie om daar tussen Terschelling en Ameland te rijden omdat men daar maar zelden komt.

In de buurt van het marineschip gekomen werd er vanaf het schip een kleine sleep naar ons toe geroeid, waarin we onze lading overbrachten. We gingen dezelfde weg terug, maar hadden nog maar een eindje gereden of daar gingen de paarden ervandoor. We zagen direct wat er aan de hand was. De oude zwarte, die zulks al meer had meegemaakt, bemerkte dat hij geen vaste grond meer onder de voeten had, en zal gedacht hebben: hier deugt iets niet. Hij vloog weg, hierbij de jonge zwarte meescheurende. Er was geen houden meer aan. Ze klauwden erdoor om uiteindelijk weer vaste grond onder de voet te krijgen, en gingen toen over in stap. Ze waren doodop en trilden over al hun leden. “Nou,” zei Gert van Japke, ” wa zol noe tinke dat hir doekelsan (kwikzand) sol wesse.” Nou, dat was van bovenaf ook niet te zien. We waren ‘s avonds om 10 uur weer thuis, en waren ze thuis blij dat we weer goed en wel terug waren gekomen. Als ik later met vakantie op Terschelling was en Gert van Japke tegenkwam, dan was het altijd: wat hebbe wie dan een mooie ries han Hinne, nei it Amerlandergat.

Indertijd deden we met vijf boeren samen als het om strandjutten ging. Als er dan een gunstige strandwind was, gingen we met 1 wagen met twee paarden naar het strand; we noemden dat avontuur jutten.

Zo gingen we eens op een oudejaarsdag. Oom Piet Vis was aan de beurt van rijden, maar Oom Piet was te oud om nog mee te gaan en zijn zoon Adriaan was ziek, dus werden de paarden toevertrouwd aan mijn broer Herman. Verder gingen mee Jan Schroo en Douwe Roos en mijn persoon. Storm, regen en hagelstenen… we kregen heel wat om de oren. Langs het hele strand van paal 2 tot 7 vonden we niets en dat was wel iets bijzonders met deze gunstige wind.

Doordat het water steeds hoger kwam, reden we al op de hoogste zandrug die daar was. Plotseling omringde ons van alle kanten water. Dat kan gebeuren als het springtij is. Daar stonden we dan op een klein stukje droog zand. Als nu alles gewoon was geweest, dan hadden we teruggereden over de Noordsvaarder op het vuurtorenlicht aan. Maar als we recht op de toren aangingen moesten we door water dat veel te diep was. We moesten terug langs dezelfde weg, daarbij zorgende dat we boven water bleven om bij paal 3 de duinen te bereiken. Nou, dat was me wat. Oom Piet had toen een paard dat we Bruuntje noemden, niet al te groot, maar dapper. Hij zat soms meer onder water dan erboven, maar bleef toch met de benen op de grond.

Wij zaten met ons achterwerk in het water, de knieën zo hoog mogelijk opgetrokken. Een heel koude bedoening. Wat waren we dankbaar dat we na twee uur eindelijk de duinen voor ons op zagen doemen. Toen we er waren wilden we hardlopen om weer wat bij te komen, maar het zeewater stond hoog tegen de duinen, dus dat ging niet. We moesten wel door de duinen en gingen voor de paarden aanlopen om een pad te vinden waar de wagen langs kon zonder om te kieperen. Eindelijk vonden we de goede weg. We kwamen door de Dodemanskisten weer thuis. de paarden op stal en wij naar huis.

De daaropvolgende zomer werd het bruintje van Oom Vis ziek. Als we dan in het land kwamen zagen we hem daar staan, eenzaam en verlaten, bij een hek stond hij dan. Hij roerde geen gras aan en is uiteindelijk gestorven. Dat was wel begrotelijk want het was een dapper beest. Ik heb me wel eens afgevraagd of dat nu gekomen was van onze nachtelijke koude tocht op oudejaarsavond, waarbij hij is verkleumd in dat koude water.

SHARE THIS:

Comments

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *