De Amerikaanse veenbes, vaccinium macrocarpum, groeide in de duinvalleien van Terschelling. Het was in die tijd toen ik jong was dat een mijnheer Mulder deze valleien pachtte, enkel voor het rooien van de bessen. Als de bessen rijp waren, dan kon iedereen meedoen om deze bessen te zoeken. Daar was dan ook wel wat mee te verdienen.
Nu ik dit schrijf, November 1971, is men op Terschelling al wel een maand bezig om die bessen te zoeken. Daar is tegenwoordig weinig liefhebberij voor. Ze willen wel, maar dan honderd gulden per dag. Toen wij ze vroeger zochten was je al lang blij als je tien gulden per dag verdiende. Zo kunnen de tijden veranderen.
We gingen toen met zijn drieën zoeken, Herman, Tjebbe en ik. Er stond dan iemand op de Helmenduinen met een vlag in de hand en als deze vlag begon te zwaaien, was dat voor allen het teken om te beginnen. Nou, dat ging er dan van langs, in de kortst mogelijke tijd zo veel mogelijk rapen. Maar er kwamen meestal meer op de grond dan in ons bakje, en doordat er veel mensen aan het zoeken waren, duurde het meestal niet langer dan een paar dagen en dan was het alweer afgelopen.
De oppervlakte van de valleien waar de bessen nu voorkomen, is veel groter dan toen wij vroege bezig waren. Waarom groeiden die veenbessen nu alleen in Terschelling en nergens anders in Nederland? Volgens deskundigen ligt dat aan de grond. Er is vroeger door een strandjutter een vat gevonden en dat vat is door hem aan de binnenkant van de strandduinen gerold. Dat vat is, nadat het daar geruime tijd gelegen had, gebarsten, de bessen kwamen los en de vogels zorgden voor verspreiding in de duinvalleien. Eerst alleen in de laagten, maar nu bijna over het hele eiland, en liefst daar waar de grond veenachtig is en waterrijk. Wordt de vegetatie van gagel en grassen hoog, dan verdwijnt de veenbes. Als men nu maar de moeite nam om dat hoog groeiende gewas af te maaien, dan groeiden daar de bessen weer volop, maar dat maaien zal wel te veel geld kosten.
Er werd in het jaar 1920 begonnen om de duinen plaatselijk te bebossen. Als je nu nog door die bossen rijdt kun je wel zien dat de bomen nog niet oud zijn en aangeplant. Voor dat planten van de grove dennen was het nodig om de grond eerst te spitten. Er werden stroken gespit van een meter breed, en negentig centimeter diep. Dan bleef er een strook van een meter liggen dat niet werd bewerkt, vervolgens werd er weer een meter brede strook gespit, en zo verder. Voor tijdverdrijf ging ik dan ook wel in de wintermaanden spitten en meerdere jongens met mij. Dan ging het meestal om het hardst. Het was wel mooi werk om bij de duinen op en neer te spitten.
Te Midsland-Noord had het Staatsbosbeheer landerijen gehuurd om daar planten te kweken voor de duinbebossing. Daar ging ik dan ook wel heen en dat ging onder leiding van Jan Schol, die later boswachter werd bij het Staatsbosbeheer. Zo is in de loop der jaren werd 340 hectare bebost in het westen van het eiland en 207 hectare in het oosten.
Leave a Reply