Toen ik zes jaar oud was, begon ik op 1 mei 1934 met school. We waren met negen kinderen in ons gezin. De jongste was 1,5 jaar oud en mijn oudste broer was 12 en begon in groep 7. Er waren toen zeven klassen, dus er zat iemand in elke klas behalve groep 5. Het enige wat ik me herinner van de eerste dag is dat we een psalmvers uit het hoofd moesten leren, wat erg moeilijk was. Toen mijn broer Adam naar school ging, ging hij naar de Christelijke school in Stolwijk en ook Jaap begon daar, maar toen startte er een Christelijke school in Berkenwoude door de Nederlands Hervormde Gemeente. Er waren echter niet genoeg kinderen om subsidie van de overheid te krijgen, dus werden de Nederlands Hervormde families in Stolwijk gevraagd om hun kinderen naar de nieuwe school in Berkenwoude te sturen. In de beginjaren konden ze nauwelijks genoeg leerlingen krijgen, dus werden sommigen met de auto gebracht. Een van de oudsten die een groot gezin had (17 kinderen) had een grote auto en kon acht kinderen naar Berkenwoude brengen maar tegen de tijd dat ik naar school ging, gingen we met de bus. Er was een buslijn geopend die van Gouda over Stolwijk en Berkenwoude naar Lekkerkerk reed en de dienstregeling sloot mooi aan op de schooltijden.
School Photo

De school begon op 1 oktober 1929 met 48 leerlingen en bleef 4 jaar op dat aantal. Toen ik in 1934 begon, waren er 76 leerlingen. Het was een kleine school met 2 klaslokalen. Meestal waren er 3 leraren. In de eerste klas was er een onderwijzeres, juffrouw van der Putte, die klas 1 en 2 onderwees, en een onderwijzer gaf les aan klas 3 en 4. Het schoolhoofd gaf les aan klas 5, 6 en 7 in het tweede klaslokaal. In mijn klas zaten 8 kinderen. Mensen verhuisden zelden in die tijd. Als kinderen weggingen omdat ze naar een andere plaats verhuisden of uit een andere plaats kwamen, was dat heel ongewoon en speciaal, net zoals emigreren later was.
De bus nemen was gemakkelijk voor ons omdat er een bushalte voor het huis was en we de bus konden zien aankomen terwijl we binnen stonden te wachten en we genoeg tijd hadden om naar de weg te lopen. Dat was een groot voordeel, vooral bij nat of koud weer. Een ander voordeel van met de bus naar school gaan, is dat we nooit om half vier achter hoefden te blijven omdat we achterliepen met ons schoolwerk of omdat we ons slecht gedroegen, zoals andere kinderen wel eens overkwam. De volgende bus kwam 3 uur later dus hoefden we niet voor straf achter te blijven. Maar als moeder ziek was of als er weer een baby was geboren, logeerden we vaak bij Opa en Oma Slingerland in Berkenwoude, zo’n 5 of 10 minuten lopen van school.
Een keer moet ik me op de een of andere manier misdragen hebben, want de onderwijzer zei dat ik na schooltijd binnen moest blijven. Hij wist dat we bij Opa logeerden, dus het gebruikelijke excuus ging deze keer niet op. Het was nog nooit eerder gebeurd en ik vond het helemaal niet leuk, dus na een paar minuten vroeg ik toestemming om naar het toilet te gaan, wat werd toegestaan, maar zodra ik in de gang was, ging ik ervandoor. Toen ik bij Opa aankwam was het tijd om te gaan melken, dus we kleedden ons snel om en gingen mee, wat we altijd leuk vonden. De koeien stonden in een weiland vrij ver van de boerderij. We gingen eerst tot halverwege een verbindingskanaal en toen naar het westen onder verschillende bruggetjes door. Van een afstandje had ik iemand zien vissen op de brug bij Willem Markus (de grootouders van tante Pieta en tante Corrie), en al snel ontdekte ik dat het de onderwijzer was van wie ik niet lang daarvoor was vertrokken. Hij zat daar in pension. Ik hoopte dat hij verder zou gaan voordat we die brug bereikten, maar dat gebeurde niet en we kwamen steeds dichterbij. Ik probeerde me te verstoppen achter de melkbussen en emmers maar dat hielp niet veel. Toen we hem bereikten stopten mijn ooms voor een gesprek met de onderwijzer die ongeveer hun leeftijd had en de onderwijzer, terwijl hij met mijn ooms praatte, staarde me de hele tijd aan. Ik voelde me erg schuldig en erg ongemakkelijk.
In de zomer droegen we meestal schoenen naar school en in de winter klompen, die warmer waren. Het waren moeilijke tijden in de crisisjaren en we zaten altijd op de rand van een faillissement en met een groot en groeiend gezin was dat niet gemakkelijk. Vaak droegen we kleren die we van familieleden of andere mensen hadden gekregen of die onze oudere broers en zussen hadden gedragen. Niets werd weggegooid, tenzij het echt versleten was. We moesten noodgedwongen afdankertjes dragen, maar als kind waren we er niet altijd blij mee omdat de maat, stijl of kleuren, of de vele lapjes, niet altijd naar onze zin waren. Toen ik in groep 3 zat, moest ik een paar meisjesschoenen dragen en in het begin weigerde ik om ze te dragen, maar ik had geen keus en ik weet nog steeds hoe erg ik die schoenen haatte. Met drie oudere zussen had ik het extra moeilijk met afdankertjes. Ik weet nog dat papa de passage uit de Bijbel voorlas waarin stond dat je geen nieuwe stof op oude stof mocht naaien en ik hoopte dat mama luisterde en zou stoppen met het oplappen van onze kleding.
Ik was linkshandig geboren en door het auto-ongeluk had ik mijn rechterarm nergens voor gebruikt en kon ik er niets mee doen. De onderwijzers besloten dat ik met mijn linkerhand moest leren schrijven, wat toen tegen de regels was. In die tijd geloofden ze niet dat mensen linkshandig geboren werden en dat het gewoon slecht gedrag was dat niet mocht. De dokter besloot echter anders. De wonden waren genezen, maar de arm groeide niet, vooral omdat ik hem nooit gebruikte. Op school, als we schrijfles hadden, bond de leraar mijn linkerarm achter mijn rug en moest ik met mijn rechterhand schrijven. Wat ik de eerste twee jaar op papier zette was bijna onleesbaar, maar langzaam werd mijn arm sterker en ging het schrijven beter. Eerst vond ik dit wreed, maar nu ben ik er heel dankbaar voor. Nu schrijf en eet ik met mijn rechterhand, maar al het andere doe ik met mijn linkerarm. Mijn bovenarm ziet er nog steeds ongebruikelijk uit, maar omdat het litteken vrij hoog zit, bedekken de meeste shirts met korte mouwen het.
Ik was niet sterk en kreeg elke kinderziekte, mazelen, kinkhoest, geelzucht, enz. In de derde klas miste ik ongeveer 100 schooldagen. Dit absentïsme plus mijn totale gebrek aan interesse in leren resulteerden in zeer slecht schoolwerk en dus bleef ik zitten in klas 3 (groep 5). Ik weet nog hoe verbaasd ik was. Mijn broer Henk, die in klas 2 zat en in hetzelfde lokaal zat, begon hard te lachen. Hij dacht dat het een grote grap was. Mijn zus Geertje in klas 4 begon te huilen en ik keek van mijn broer naar mijn zus en wist niet wat ik moest doen. Een deel van mijn gebrek aan interesse in school kwam doordat we dachten dat boeren niet veel onderwijs nodig hadden, alleen de basis van lezen, schrijven en rekenen. Toen ik klas 3 (groep 5) moest overdoen en me realiseerde dat ik niet meer de laagste van de klas was, vergrootte dat mijn zelfvertrouwen en interesse in leren en vanaf dat moment ging het snel beter. De eerste keer haalden ik meestal slechts een 3, maar de tweede keer haalde ik een 7 ½. Ik had nog nooit zo’n hoog cijfer gehad en het gaf me zo’n goed gevoel dat ik daarna beter mijn best ging doen. Er zaten maar drie kinderen in mijn klas dus we probeerden elkaar allemaal te overtreffen. Ik kan me niet veel herinneren van mijn schooltijd tot klas 6, dus het moet nogal saai zijn geweest. Het belangrijkste verschil was dat het schooljaar van 1 mei tot 30 april liep. De zomervakantie bestond uit vier weken van half juli tot half augustus, ongeveer twee weken met Pasen en ik geloof 1 week met Pinksteren, plus 1 dag voor Hemelvaartsdag en 1 ½ of 2 weken met Kerstfeest, afhankelijk van welke dag van de week Kerst viel. De belangrijkste dagen waren 17 februari, de directeur, de verjaardag van meneer Timmerman, en er was ook een extra feestdag op 31 augustus, de verjaardag van koningin Wilhelmina.
Een verhaal waar mijn vader niet over heeft geschreven, maar dat hij ons wel graag vertelde, ging over het “kleinigheidje”. Het was een spellingswoord en de jongen aan de overkant van het gangpad vroeg papa om het voor hem te spellen. Hij begreep het niet en schreef “klein geitje” op zijn papier. Mijn vader had het goed, maar toch werd het fout gerekend omdat hij iemand anders probeerde te helpen met spieken. Hij vond dat toen heel oneerlijk, maar “klein geitje” is een van die verhalen of uitdrukkingen geworden die steeds weer opduiken in onze familie.
After School

Leave a Reply